19590 |
doofpot |
amerenton:
ǭmǝrǝton (Q197p Noorbeek)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
daopkapel (Q197p Noorbeek)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
daopvoont (Q197p Noorbeek)
|
Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
doopwater:
daopwater (Q197p Noorbeek)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34340 |
door de modder rollen |
trollen:
trolǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 76, 32]
I-12
|
25059 |
door elkaar, verward |
in de war:
in de war ziej (Q197p Noorbeek),
ongeregeld:
óngerégeld (Q197p Noorbeek)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
doorweken:
deūrwēke (Q197p Noorbeek)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
beschuit:
bǝšȳt (Q197p Noorbeek)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
beschuit(en) snijden:
bǝšȳt šni-jǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
26348 |
doorslaan |
steken inslaan:
stēkǝ enslǭn (Q197p Noorbeek)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|