17856 |
draaien |
draaien:
dri:jə (Q197p Noorbeek),
drieje (Q197p Noorbeek),
keren:
kiere (Q197p Noorbeek)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
botterton:
[botter]tǫn (Q197p Noorbeek),
bottervat:
[botter]vāt (Q197p Noorbeek)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
draaiers:
drii̯ǝrs (Q197p Noorbeek),
heupen:
hø̜̄pǝ (Q197p Noorbeek)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
barēr (Q197p Noorbeek),
bārēr (Q197p Noorbeek)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. in positie:
ideosyncr.
in positie (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (Q197p Noorbeek),
vǭl (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q197p Noorbeek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dra:gə (Q197p Noorbeek)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dragen (Q197p Noorbeek),
⁄t drūgt (Q197p Noorbeek)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20663 |
dragon |
dragon:
ideosyncr.
dragon (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|