34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
kuil:
kul (Q197p Noorbeek),
kūl (Q197p Noorbeek)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34236 |
droge koe |
droge manse koe:
drȳǝx mǭs kō (Q197p Noorbeek)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
34350 |
droge tepel |
verspilde deem:
vǝrspɛldǝ dē̜ǝm (Q197p Noorbeek)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜i̯ǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft over:
⁄t blieft eūver (Q197p Noorbeek)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
aafdruégdook (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stē̜t drȳǝx (Q197p Noorbeek),
(de koe) štɛi̯t dryǝx (Q197p Noorbeek)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
droogzolder:
drygzø̜ldǝr (Q197p Noorbeek)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q197p Noorbeek, ...
Q197p Noorbeek,
Q197p Noorbeek),
na͂t (Q197p Noorbeek),
regenachtig (weer):
rēge-ēchtig (Q197p Noorbeek)
|
nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|