25600 |
een gleuf aanbrengen in het deegbrood |
knippen:
knepǝ (Q197p Noorbeek)
|
Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a]
II-1
|
20131 |
een hond vleien |
keuren:
ideosyncr.
karen (Q197p Noorbeek),
teutelen:
teutele (Q197p Noorbeek)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
pachte (Q197p Noorbeek),
pachten (Q197p Noorbeek)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (Q197p Noorbeek)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
drage (Q197p Noorbeek)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28628 |
een koningin opzetten |
(een) koningin geven:
kø̄neŋen gę̄vǝ (Q197p Noorbeek)
|
Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.]
II-6
|
17887 |
een kuil graven |
een kuil uitgraven:
en koel oetgrave (Q197p Noorbeek)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30090 |
een muur opmetselen |
(een muur) optrekken:
ǫptrękǝ (Q197p Noorbeek)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
loodsen:
lūtsǝ (Q197p Noorbeek)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
voegen:
vōgǝ (Q197p Noorbeek)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|