e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Noorbeek

Overzicht

Gevonden: 3664
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
er heet aan toegaan er erg aan toegaan: errègel toegaoè (Noorbeek), spannen: (Eijsden!).  sjpanne (Noorbeek) er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)] III-1-4
ernstig menens: (Eijsden!).  meines (Noorbeek), serieus: serieus (Noorbeek) van ernst vervuld [serieus, menens, ernstig] [N 85 (1981)] III-1-4
erwt, algemeen erwt: ɛrt (Noorbeek) Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5
erwten- of bonenranken ranken: reng (Noorbeek) [N Q (1966)] I-7
esdoorn vliegmachientjesboom: ideosyncr.  vleegmachíenekes-baom (Noorbeek) De esdoorn: een grote boom met dichte kroon; de twijgen zijn donkergrijs met groene knoppen; het blad is donkergroen, aan de onderzijde grijs; de bloemen staan in hangende trosvormige pluimen, terwijl de gevleugelde zaden onderling een scherpe hoek vormen [N 82 (1981)] III-4-3
etagère etagère: étagère (Noorbeek) Tafel of kastje om kostbare voorwerpen op uit te stallen (stagère, siertafel) [N 79 (1979)] III-2-1
etalage kijkuit: kiek oet (Noorbeek) de grote winkelruit waarachter men zijn waren uitgestald heeft [vitrine, etalage] [N 89 (1982)] III-3-1
eten (ww.) eten: eite (Noorbeek), ēte (Noorbeek), éjeten (Noorbeek) eten [DC 35 (1963)], [DC 37 (1964)] III-2-3
europees vuilbroed vuilbroed: vūlbrōt (Noorbeek) Zuurbroed. Ziekte veroorzaakt door bacillen. Deze ziekte tast het open broed aan. De meeste larven sterven er aan nog voordat zij het popstadium bereikt hebben. [N 63, 27] II-6
evenaar, tweespanszwenghout warsel: wē̜(ǝ)ršǝl (Noorbeek), warshout: wēǝršhō ̞t (Noorbeek) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2