e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balans dubbele schei: dø̜bǝl šęi̯ (Nunhem) Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.] I-13
baldadig (persoon) losgebroken: losgebraoke (Nunhem), uitgelaten: oetgelaote (Nunhem) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
balein balein: blien (Nunhem) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balkenbrij kruipuit: karboe.t (Nunhem) Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balorig eigenwijs: eigewies (Nunhem) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
banden banden: bɛnj (Nunhem) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Nunhem) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang schuw: sjoe-we (Nunhem) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik schouwerik: sjoewerik (Nunhem) iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bankbiljet briefje: breefke (Nunhem) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1