e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nunhem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manken hompelen: hômpele (Nunhem) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mangkeren (Nunhem) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk jong van de geit bokje: bykskǝ (Nunhem) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stierkalf: stīr[kalf] (Nunhem), stiertje: stīrkǝ (Nunhem) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Nunhem) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijke geit geitenbok: gęi̯tǝbok (Nunhem) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu rekel: Veldeke  raekel (Nunhem), reu: Veldeke  reu (Nunhem) Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)] III-2-1
mannenkleren mansluikleren: mansluuj-kleijer (Nunhem) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mannenonderhemd mansluihemd: mansluujhaemdj (Nunhem) onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpak: mantelpak (Nunhem) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3