34069 |
muntige koe |
guste koe:
gø̜stǝ [koe] (L322a Nunhem)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (L322a Nunhem)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenberm:
sjanseberm (L322a Nunhem)
|
houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30205 |
muurplaat |
muurplaai:
mūrplāj (L322a Nunhem)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
30178 |
muurstijlen |
stijlen:
štīlǝ (L322a Nunhem)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L322a Nunhem)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
karbus:
kɛrbø̜s (L322a Nunhem)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
18184 |
naakt |
naaks:
naaks (L322a Nunhem)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21816 |
nabootsen |
nakallen:
nao-kalle (L322a Nunhem)
|
iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21843 |
nachtbraken |
nachtbraken:
nachtbrake (L322a Nunhem)
|
tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|