18932 |
beredderen |
beredderen:
bereddere (L322a Nunhem)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29730 |
beregende steen |
gepukkelde steen:
gǝpøkǝldǝ štęjn (L322a Nunhem),
verregende steen:
vǝrrī̄gǝldǝ štęjn (L322a Nunhem),
vǝrrē̜.gǝndǝ štęjn (L322a Nunhem)
|
Vormelingen waar het tijdens het drogen op de baan op geregend heeft. Daardoor ontstaan er putjes in de klei, hetgeen in het gunstigste geval stenen van mindere kwaliteit opleverde. [monogr.]
II-8
|
29459 |
bereide klei |
gebouwde leem:
gǝbǫwdǝ lęjm (L322a Nunhem)
|
In Q 121 werd de klei met de hak bewerkt tot hij goed kneedbaar was. Men zei dan de klei teeg (tsi\x) was. [monogr.]
II-8
|
24918 |
bergtop |
top:
toep (L322a Nunhem)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
nieuws:
(lange oe-klank).
noets (L322a Nunhem)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
bèrkbaezem (L322a Nunhem)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
besjlaag (L322a Nunhem)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børx (L322a Nunhem),
karboom:
(mv)
kęrbø̜i̯m (L322a Nunhem)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
32451 |
beschilderde klomp |
s zondagse klomp:
sønexsǝ klomp (L322a Nunhem
[(zwart gelakt en met snijwerk versierd)]
)
|
Van een verflaag voorziene klomp. In Loksbergen (P 47) werden de klompen geverfd en daarna gevernist. Speciaal voor de streek rond Loksbergen waren klompen waarop veters en vetergaten geschilderd waren. Zoɛn klomp werd een nestel genoemd.' [N 97, 148; N 24, add.]
II-12
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeld brôôd (L322a Nunhem)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|