20180 |
bevallen |
bevallen:
bevalle (L322a Nunhem)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevel (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bevaele (L322a Nunhem, ...
L322a Nunhem)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
rondjatsen:
roondjjoetse (L322a Nunhem)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19239 |
bewerkelijk werk |
monnikenwerk:
munnikewerk (L322a Nunhem)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25231 |
bewolking |
de lucht is bewolkt:
de locht is bewolikjt (L322a Nunhem)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
gemoedereerd:
gemoedereerd (L322a Nunhem)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19302 |
bezig |
bezig:
bezig (L322a Nunhem),
doende:
doondje (L322a Nunhem)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L322a Nunhem)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
krankenbezoek (zn.):
kranke-bezeuk (L322a Nunhem)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|