25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snjēē (L322a Nunhem)
|
sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29691 |
snijarmen en drijfarmen in de voormaler |
drijvers en tanden:
drī̄vǝrs˱ ɛn tęnj (L322a Nunhem)
|
De schuine messen en rieken die in de voormaler ronddraaien, de dwarsarmen van de verticale as. [N 98, 90; monogr.]
II-8
|
18134 |
snijwonde |
snijwonde:
sjniewûnj (L322a Nunhem)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snikken:
snikke (L322a Nunhem)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
sljôk (L322a Nunhem)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltje (L322a Nunhem),
snoepje:
sjnuupke (L322a Nunhem)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
snoer:
snōr (L322a Nunhem)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
34510 |
snot |
snot:
šnot (L322a Nunhem)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
snotkuiken:
sjnotkuuke (L322a Nunhem),
snotterkop:
sjnaoter-kop (L322a Nunhem),
snotternaas:
snaoternaes (L322a Nunhem)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snaoterbel (L322a Nunhem)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|