18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L322a Nunhem)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18096 |
blaasontsteking |
blaasontsteking:
blaosontstaeking (L322a Nunhem)
|
Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29734 |
blad van de haag |
blad:
blāt (L322a Nunhem)
|
Verticale laag van één steenlengte. [N 98, 102; monogr.]
II-8
|
26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
zicht:
zext (L322a Nunhem)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
33043 |
blad van de zicht |
blad:
blǭt (L322a Nunhem)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
19402 |
blad van een lepel |
lepel:
laepel (L322a Nunhem)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L322a Nunhem),
blader:
blāi̯ǝr (L322a Nunhem)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzij (L322a Nunhem)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
Veldeke
blaffe (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blaoker (L322a Nunhem)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|