20124 |
vrouwelijke kat |
mies:
Veldeke
mies (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (L322a Nunhem)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouwlie-kleijer (L322a Nunhem),
vrouwluischorten:
vrouwlie-sjorte (L322a Nunhem)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwluihemd:
vrouwliehaemdj (L322a Nunhem)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
gelpe:
gɛlpǝ (L322a Nunhem)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (L322a Nunhem)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24966 |
vuil waterx |
smerig water:
smaerig water (L322a Nunhem)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
voest (L322a Nunhem)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29764 |
vuurhaak |
stang:
štaŋ (L322a Nunhem)
|
Lang ijzer met aan het uiteinde een dwars geplaatste plaat waarmee de sintels uit de oven werden getrokken. [N 98, 121; monogr.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wej-je (L322a Nunhem)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|