33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
molen:
mø̄lǝ (L322a Nunhem)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
karrad:
kęrrāt (L322a Nunhem),
(mv)
kęrrāi̯ǝr (L322a Nunhem),
rad:
rāt (L322a Nunhem)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
reep:
re̜jp (L322a Nunhem)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
26673 |
wielsteunen |
slagers:
šlę̄gǝrs (L322a Nunhem)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
33461 |
wigvormig sluithout |
stek:
štɛk (L322a Nunhem)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
cape (eng.):
keep (L322a Nunhem)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19281 |
wijs |
kloek:
klook (L322a Nunhem)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiesvinger (L322a Nunhem)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34146 |
wild |
dekrijp:
dɛkrīp (L322a Nunhem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
wilj aendj (L322a Nunhem)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|