24938 |
zavel, lichte klei |
hemelvleug:
hemelvlêûch (L322a Nunhem),
zavel:
zavel (L322a Nunhem)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
loeder (L322a Nunhem)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
scrupuleus:
skrepulêûs (L322a Nunhem)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (L322a Nunhem)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (L322a Nunhem
[(mv zēvǝr)]
)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
24400 |
zeelt |
louw:
Veldeke
loew (L322a Nunhem)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19343 |
zeer blij |
heel blij:
hieële bliej (L322a Nunhem)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bø̜ŋk (L322a Nunhem)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine aardappelen:
klęi̯n ɛrpǝlǝ (L322a Nunhem),
osterkraaltjes:
ǫstǝrkrelkǝs (L322a Nunhem)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
heit (L322a Nunhem),
motig warm:
’t zal vandaag weer mŏttig werm waere (L322a Nunhem)
|
licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|