33199 |
aardappelziekten |
de aardappelen zijn krank:
dǝ ɛrpǝlǝ zēn krank (L322a Nunhem),
droogrot:
drø̄ǝxrǫt (L322a Nunhem)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardbezinvlaai:
aerdbezieënflaai (L322a Nunhem)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18905 |
aarden |
aarden:
aarde (L322a Nunhem)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
aerdewerk (L322a Nunhem)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
grauwe rups:
grauwe roeps (L322a Nunhem)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19283 |
aarzelen |
niet kunnen besluiten:
neet könne besjloete (L322a Nunhem),
trukkelen:
troekelle (L322a Nunhem),
twijfelen:
twiefele (L322a Nunhem)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
achterdôchtig (L322a Nunhem)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
reken:
rɛ̄kǝ (L322a Nunhem)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L322a Nunhem)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
hoofdschaal:
huidsjaal (L322a Nunhem)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|