19265 |
gek |
gek:
gek (L322a Nunhem)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
geksteken:
geksjtaeke (L322a Nunhem)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20690 |
gekookte hersens |
harren:
her-re (L322a Nunhem)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rôôtsjtèrtje (L322a Nunhem),
röödstertje (L322a Nunhem)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhaor (L322a Nunhem)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geldj (L322a Nunhem),
klamotten:
Opm. toegift (zie bijlage).
⁄t geit nörges om as omme klamotte (L322a Nunhem)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || t gaat nergens om dan om de centen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
bø̄nkǝs (L322a Nunhem)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24153 |
geluid van de patrijs |
kierewieten:
kierewiet (L322a Nunhem)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
knateren:
knaotere (L322a Nunhem)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
gelukken:
gelöktj (L322a Nunhem),
slagen:
gesjlaagdj (L322a Nunhem)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|