17588 |
gezicht |
gezicht:
gevraet (L322a Nunhem),
gezicht (L322a Nunhem)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
gevreet:
gevraet (L322a Nunhem)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
hoeshaoje (L322a Nunhem)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezôndj (L322a Nunhem)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwāt (L322a Nunhem
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
fistel:
WNT: fistel.
fistel (L322a Nunhem)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29603 |
geïmproviseerd windscherm |
huisje van matten:
hyskǝ van matǝ (L322a Nunhem)
|
Geïmproviseerd windscherm, meestal bestaande uit een paar rechtop gezette rietmatten, waarachter de arbeiders bij de kleiput tijdens de schafttijd beschutting konden zoeken. [monogr.]
II-8
|
19042 |
giechelen |
giebelen:
giebele (L322a Nunhem)
|
giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32605 |
gier uitrijden |
zeik varen:
[zeik] ˲vārǝ (L322a Nunhem)
|
Onder gier uitrijden wordt verstaan het totaal van de volgende handelingen: gier in de gierton pompen of scheppen, gier naar het land vervoeren en aldaar al rijdende verspreiden. De termen aan het einde van dit lemma zijn meer van toepassing op het leegmaken van de beerput, een aparte put waarop de w.c. is aangesloten. De inhoud van deze put werd meestal in een ton op de kruiwagen of in een draagton naar de moestuin, de boomgaard of de huisweide gebracht en daar verspreid. [N 11, 21; N 11A, 51a + 51b + 52; JG 1a; A 9, 26 add.; div.; monogr.]
I-1
|
32614 |
gierkar |
zeikkar:
[zeik]kɛr (L322a Nunhem)
|
De gierkar wordt gebruikt om gier naar het land te brengen. Op de kar bevindt zich een ton of bak met gier. Onder gierkar wordt ook wel verstaan het geheel van kar en ton. Kar en ton werden als één geheel gezien. Dit kan heel wel gelden voor meer plaatsen dan in dit lemma op grond van het materiaal aangegeven kon worden. Ook het omgekeerde doet zich voor, nl. dat benamingen die op ton of vat wijzen op de combinatie van kar en ton van toepassing zijn. Daarvoor zie men het volgende lemma. [N 17, 8 + 9a; N M, 9b; N 11A, 56a, + 57; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|