21436 |
het volle bedrag |
de ganse paai:
Van Dale: II. paai (<Fr. paye), 1. (veroud.) termijn (van betaling -2. (gew.) loon... [vgl. WNT paai (III)].
de-ganse paaj (L322a Nunhem),
de ganse roffel:
de-ganse roefel (L322a Nunhem)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
blussen:
blusse (L322a Nunhem)
|
Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heite bliksem (L322a Nunhem)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
kleine opper:
klęi̯n ǫpǝr (L322a Nunhem),
oppertje:
ø̜pǝrkǝ (L322a Nunhem)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitbreken:
ut˱brɛ̄kǝ (L322a Nunhem)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
isias (L322a Nunhem)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
böljt (L322a Nunhem),
hoge, een -:
hôge (L322a Nunhem)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kònterfort (L322a Nunhem)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L322a Nunhem)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
hijgen:
hiege (L322a Nunhem)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|