25438 |
reuzel |
veer:
vēǝrǝ (Q036p Nuth)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
25444 |
ribben in stukken delen |
ribben verdelen:
røbǝ vǝrdēlǝ (Q036p Nuth)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
32583 |
riek, mestriek |
gaffel:
gafǝl (Q036p Nuth
[(drie of vier)]
),
mestgaffel:
[mest]˲gafǝl (Q036p Nuth
[(drie of vier)]
),
riek:
rēk (Q036p Nuth
[(drie of vier)]
),
viertandige riek:
vērtɛnjegǝ [riek] (Q036p Nuth)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rijn (Q036p Nuth)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
25584 |
rijskast |
rijskast:
rīskas (Q036p Nuth)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37]
II-1
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (Q036p Nuth),
rode kroot:
rō krōt (Q036p Nuth),
saladekroot:
šlātkroat (Q036p Nuth),
slakroot:
šlātkrōt (Q036p Nuth)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
26218 |
roedegaten |
assekopgaten:
assekopgaten (Q036p Nuth)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
eend:
eend (Q036p Nuth),
kwak, kwak:
kwak, kwak (Q036p Nuth),
piele, piele:
pilǝ, pilǝ (Q036p Nuth)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
gans:
gau̯s (Q036p Nuth),
kwak, kwak:
kwak, kwak (Q036p Nuth),
piele, wiel, wiele:
pilǝ, wilǝ, wilǝ (Q036p Nuth)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34530 |
roep- en lokwoord voor de haan |
tok, tok, tok:
tǫk, tǫk, tǫk (Q036p Nuth)
|
In vraag 2a van de "Amsterdamse" lijst 6 werd specifiek gevraagd naar "lok- of roepnaam voor de haan". Een groot aantal informanten zegt geen onderscheid te maken bij het roepen of lokken van haan, hen of kuiken. De antwoorden die specifiek werden gegeven voor lok- of roepnaam voor de haan zijn in dit lemma opgenomen. [A 6, 2a]
I-12
|