17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke poten:
flinke puut (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
zich bukke (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
duipkledje (Q036p Nuth/Aalbeek),
duipmutschke (Q036p Nuth/Aalbeek),
duipschprei (Q036p Nuth/Aalbeek),
navelbendje (Q036p Nuth/Aalbeek),
wingel (Q036p Nuth/Aalbeek),
zeiverlepke (Q036p Nuth/Aalbeek, ...
Q036p Nuth/Aalbeek)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
namensdag:
namesdaag (Q036p Nuth/Aalbeek, ...
Q036p Nuth/Aalbeek)
|
Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feestdag.
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
falje (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jekker:
jekker (Q036p Nuth/Aalbeek),
stoep:
schtup (Q036p Nuth/Aalbeek),
triek:
dat komt van tricot
triek (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: wat op de blote borst gedragen wordt
liefke (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
kazavekje:
kazevekske (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
aalmozeneer (Q036p Nuth/Aalbeek)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|