e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Obbicht) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metselzand maaszand: mās˲zant (Obbicht  [(is scherper dan papzand)]  ), papzand: pap˲zant (Obbicht  [(voelt zacht aan)]  ), pap˲zɛntj (Obbicht) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
middagdutje unger: onjer (Obbicht) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen ungeren (ww.): onjere (Obbicht) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2
middenpad middengang: middegank (Obbicht) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mier amezeik: aomezeik (Obbicht), WBD  aomezeik (Obbicht), bezeik: WBD Additie bij vraag 44: bijten van mieren  bezeike (Obbicht) mier [N 26 (1964)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] III-4-2
mierenei eitje: WBD  eike (Obbicht) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop amezeikennest: WBD  aomezeikenés (Obbicht) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Obbicht) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
miltkuilen miltkuilen: meltjkūlǝ (Obbicht) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11