e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muilband, bovenste band van de schoof arenband: ǭrǝ[band] (Obbicht) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muis muis: moes (Obbicht) muis [SGV (1914)] III-4-2
muis (mv.) muis (mv.): muus (Obbicht) muizen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
muis van de hand muis: moes (Obbicht) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1
mul (zand) mul: möl (Obbicht) mul [SGV (1914)] III-4-4
mulle grond mul land: mø̜l lɛnjtj (Obbicht), mulle grond: mø̜lǝ gronjtj (Obbicht) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
mutsaard, houtmijt schansenmijt: sjansemiet (Obbicht) houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muur muur: mūr (Obbicht) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muziek muziek: Opm. de ie is heel lang.  meziek (Obbicht) muziek [SGV (1914)] III-3-2
naad naad: nǭt (Obbicht) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7