e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dwarsdrijver dwarsdrijver: dwêsdriever (Obbicht) dwarsdrijver [SGV (1914)] III-1-4
dwingen dwingen: dwinge(n) (Obbicht) nopen [SGV (1914)] III-1-4
echtgenoot man: manne (Obbicht), sleept.  de man (Obbicht) [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)] III-2-2
echtgenote vrouw: de vrouw (Obbicht) vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)] III-2-2
eed eed: eit (Obbicht) eed [SGV (1914)] III-3-1
eekhoorn eekhoorntje: eikkörke (Obbicht), coeur  enkhoeurke (Obbicht) eekhoorn [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)] III-4-2
eelt, eeltknobbel zwel: zjweel (Obbicht), zweel (Obbicht) eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)] III-1-2
een ei afpellen schellen: šęlǝ (Obbicht) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12
een ei schouwen schouwen: šǫu̯ǝ (Obbicht) Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56] I-12
een huis huren huren: hy(3)̄rə (Obbicht), pachten: paxtə (Obbicht) huren [SGV (1914)] III-2-1