e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
getob; tobben gemartel: gemartel (Obbicht) gemartel [SGV (1914)] III-1-4
getuigen getuigen: Opm. werkwoord en zelfst. naamwoord.  getuuge (Obbicht), tuigen: Opm. werkwoord (zelden).  tuuge (Obbicht) getuigen [SGV (1914)] III-3-1
gevangenis gevangenis: gevangenis (Obbicht), prison (<fr.): Van Dale: prison (&lt;Fr.), (gew.) gevangenis.  presong (Obbicht) gevangenis [SGV (1914)] III-3-1
geven geven: gêve (Obbicht) geven [SGV (1914)] III-1-2
gevoelig (zijn) gevoelig: geveulig (Obbicht) gevoelig [SGV (1914)] III-1-1
gewas gewas: gǝwās (Obbicht) Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.] I-4
gewelf gewelf: gǝwølǝf (Obbicht), gǝwɛlǝf (Obbicht), gewelfs: gəwøͅlfs (Obbicht) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] II-9, III-3-3
gewone spurrie spurrie: špørx (Obbicht) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewricht gewricht: gevrich (Obbicht), gevrig (Obbicht) gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1
gezicht (spotnamen) bakkes: bakkes (Obbicht), gezicht: gezich (Obbicht), muil: moe.l (Obbicht), snuit: sjnoe.t (Obbicht) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1