e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grasveld, bleekveld bleek: bleek (Obbicht) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
graszode graswas: (mv)  grōswɛš (Obbicht), groeswas: grōswɛš (Obbicht), ris: rišǝ (Obbicht) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
graven (mv.) graven: graver (Obbicht) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grazen weiden: węi̯ǝn (Obbicht) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
gregoriaans gregoriaans: gregoriaans (Obbicht) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
grendel schoude: šau̯ (Obbicht) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6
grijns grijns: grinsj (Obbicht) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijnzen tegengrijnen: têgengriene(n) (Obbicht) grijnzen [SGV (1914)] III-1-4
grijpen naar snappen: nao get sjnappe (Obbicht, ... ) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] || reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
groeizaam weer goed weer: goot wair (Obbicht), vers (weer): vees wair (Obbicht), wassig (weer): wessig (Obbicht) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4