e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hooi hooi: hø̜i̯ (Obbicht) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3
hooi afladen afsteken: āfstɛ̄kǝ (Obbicht) Het lossen van de lading hooi. [N 14, 125] I-3
hooi binnenhalen inhalen: enhǭlǝ (Obbicht) De algemene benaming voor het vervoeren van het hooi, van het veld waar het is gemaaid en gedroogd, naar de boerderij waar het zal worden opgeslagen als wintervoer. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. [N 14, 117; A 10, 17; A 16, 4b; L 38, 35; Lu 2, 34 II add.; monogr.] I-3
hooi keren draaien: drɛi̯ǝ (Obbicht) Als het gespreide gras aan de bovenkant droog is, wordt het omgedraaid. Dit gebeurde met de hooihark (voornamelijk in het noorden van Nederlands Limburg) of met de schudgaffel (voornamelijk in centraal en zuidelijk Limburg). Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. [N 14, 99; N 4.1 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 34, 2; L 34, 70; monogr.] I-3
hooien, hooibouw hooien: hø̜i̯ǝ(n) (Obbicht) De woorden voor het geheel van bewerkingen in de hooibouw te zamen genomen: werken in het hooi op het land. Doorgaans is het algemene begrip "hooien" door een werkwoord uitgedrukt. Soms ook werd het begrip door een zelfstandig naamwoord weergegeven met dezelfde algemene betekenis; deze staan achter in het lemma bijeen. De varianten van het woordtype hooien zijn eerst naar klankkleur (eerst velair en daarna palataal) en dan op lengte (eerst lang, dan kort) geordend. Per klankkleur en lengte staan de diftongen steeds vooraan. Zie ook de klankkaart bij het lemma ''hooi'' (kaart 32). [N 14, 86; N 14, 87; JG 1a, 1b; A 10, 17; A 16, 4; A 28, 1d; L 1 a-m; L 27, 18; S 12; monogr.] I-3
hooihark hooireek: [hooi]rē̜k (Obbicht) Grote houten hark gebruikt om het op het land liggend hooi bijeen te halen. Zie afbeelding 11 voor de meest voorkomende vorm. Aan de anderhalf tot twee meter lange steel (zie lemma ''steel van de hooihark'' hieronder) is, doorgaans schuins, een balk bevestigd (zie lemma ''dwarsbalk van de hooihark'') van 60 tot wel 150 cm. breed, waardoorheen 8 tot 15 houten pinnen als tanden zijn aangebracht die aan beide zijden 15 tot 20 cm. uit de balk steken (zie lemma ''tanden van de hooihark''). Vaak is ter versteviging van de constructie een verbinding tussen steel en balk aangebracht; soms wel twee van dergelijke verbindingsstukken aan één zijde van de steel, of aan beide zijden één verbindingsstuk (zie lemma ''steunhoutjes tussen steel en balk''). Behalve bij het hooien wordt de hooihark ook wel incidenteel gebruikt om losliggend stro bijeen te harken in de schuur of bij het aren lezen; zie daar. In verschillende dialecten is het vocalisme van reek "hark" met dat van riek "meertandige vork" samengevallen. De twee termen zijn in betekenissfeer wel nauw verwant, maar etymologische verwantschap wordt meestal niet aangenomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 92 en 95b; JG 1b; A 28, 1c; A 41, 26 add.; L 2, 13; L B2, 240; Lu 6, 1c; monogr.] I-3
hooimijt mijt: mit (Obbicht) Het hooi wordt bij voorkeur op de hooizolder, die doorgaans boven de koestal en naast de schuur ligt, geborgen. Als er echter op de hooizolder of in de schuur onvoldoende plaats is voor de wintervoorraad, bergt men ook hooi in een hooimijt. Het is een zorgvuldig gestapelde ronde (of soms ook vierkante) hoop hooi, waarop soms een dak van stro wordt gelegd om het hooi tegen de regen te beschermen. Bij de modernere uitvoeringen van de hooimijt is dit dak verschuifbaar en hangt het aan een speciale constructie, ofwel aan één stevige paal in het midden van de mijt waaromheen het hooi in de rondte wordt opgestapeld, ofwel tussen een stellage van vier tot zes palen. Dit soort hooimijten worden wel "hooibergen" genoemd; zie achter in het lemma. De constructie van deze mijten wordt behandeld in de aflevering over het erf. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 126a; JG 1a, 1b; A 28, 14c; R 14, 23c; Wi 7; add. uit N 14, 126b; A 28, 14c; monogr.] I-3
hooimijt zetten (hooimijt) bermen: ([hooimijt]) bɛrǝmǝ (Obbicht) Het opzetten en zorgvuldig schikken van de hooistapel bij de schuur van de boerderij. Zie het lemma ''hooimijt''. Er wordt door de informant uitdrukkelijk aangegeven dat er geen hooimijten werden gezet in: P 173, 174, 177a, 178, 179, 180, 182, 184, 197, 214, 218, 219, 220, 223, 224, 227, Q 7, 154, 155, 160, 164, 165, 166, 167, 169, 171, 172, 174, 175, 177, 179, 181, 240. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooimijt. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooimijt, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooimijt''. Vergelijk paragraaf 4.3 voor de opbouw van dit en het volgende lemma.' [N 14, 126b] I-3
hooiruiter ruiter: rø̜i̯tǝr (Obbicht) Uit dunne palen bestaand rek waarop het hooi (en andere gewassen die worden gedroogd) in het veld wordt opgezet. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''; het is in alle voorkomende gevallen regelmatig. Zie afbeelding 14.' [N14, 113a; JG 1a, 1b; A 42, 20e; monogr.] I-3
hooispreidmachine, hooikeerder draaier: dreǝi̯ǝr (Obbicht) Het tweewielige werktuig, door paarden getrokken, met een stelsel van doorgaans in de richting van de as van het voertuig draaiende ijzeren harken, waarmee het drogende hooi gekeerd en uiteengespreid wordt. Zie afbeelding 12, en de toelichting bij het volgende lemma voor de benaming hooimachine; ratofan is waarschijnlijk een merknaam. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''; het woorddeel is overal regelmatig, behalve in L 294 waar naast het verwachte hø̜i̯-, ook hȳ- wordt opgegeven.' [N J, 5; N J, 6 add.] I-3