34058 |
koe |
koe:
kō (L427p Obbicht)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede koe:
twē̜dǝ [koe] (L427p Obbicht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
pokkel:
pø̜kǝl (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnjtj (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
gezonken koe:
gǝzǫŋkǝn kō (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
stelt:
stɛljtj (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpǭt (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slechte rug:
šlɛxtǝ rø̜k (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blɛs (L427p Obbicht),
kol:
kǫl (L427p Obbicht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
herd:
hɛrt (L427p Obbicht),
koeherd:
kōhɛrt (L427p Obbicht)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|