23311 |
lof |
lof:
lof (L427p Obbicht)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
longe (L427p Obbicht),
lōng (L427p Obbicht),
lòng (L427p Obbicht)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
blader:
meerv. van blad
blajer (L427p Obbicht),
bladeren:
werkw.
blajere (L427p Obbicht),
loof:
louf (L427p Obbicht)
|
bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
loj (L427p Obbicht)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lojǝ (L427p Obbicht)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
Opm. stoottoon.
l‧oean (L427p Obbicht),
traktement:
traktement (L427p Obbicht)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25605 |
loonbak |
loonbak:
loonbak (L427p Obbicht)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
20132 |
loops |
loops:
løͅi̯pš (L427p Obbicht)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loat (L427p Obbicht),
loeutje (L427p Obbicht)
|
loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L427p Obbicht),
loupe (L427p Obbicht)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|