17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
oppe luip goan (L427p Obbicht)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de nek zitten:
bi de pap oppe nek zitte (L427p Obbicht)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de tenen lopen:
oppe tiëne laupe (L427p Obbicht)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op zijn gemak lopen:
op z`n gemaak renne (L427p Obbicht)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27155 |
op hopen zetten |
weeropperen:
węrǫpǝrǝ (L427p Obbicht)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
huisten:
hūstǝ (L427p Obbicht)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retraet gaon (L427p Obbicht)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiteren:
rø̜i̯tǝrǝ (L427p Obbicht)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op steltjen loupe(n) (L427p Obbicht)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
21548 |
openbare verkoop |
openbare verkoop:
openbare verkoup (L427p Obbicht)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|