e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pet: algemeen pats: patsj (Obbicht) pet [SGV (1914)] III-1-3
petroleumlamp pètrole-lamp: petrollamp (Obbicht) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
peul bonenschaal: baonesjale (Obbicht), erwtenschaal: ertesjale (Obbicht) de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)] III-2-3
peul, dop (znw) schaal: sjale (Obbicht) [N Q (1966)] I-7
peulen, doppen (ww.) keveren: keveren (Obbicht) [N Q (1966)] I-7
peulvruchten afhalen bonen ranken: baone renge (Obbicht), boine ringe (Obbicht), erwten ranken: erte renge (Obbicht) boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)] III-2-3
peulvruchten doppen keveren: keveren (Obbicht) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
piepen piepen: pīpǝ (Obbicht) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bęnjǝr (Obbicht) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikhouweel bikkel: beqǝl (Obbicht) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.] II-9