18281 |
pet: algemeen |
pats:
patsj (L427p Obbicht)
|
pet [SGV (1914)]
III-1-3
|
19547 |
petroleumlamp |
pètrole-lamp:
petrollamp (L427p Obbicht)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21063 |
peul |
bonenschaal:
baonesjale (L427p Obbicht),
erwtenschaal:
ertesjale (L427p Obbicht)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
sjale (L427p Obbicht)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
keveren (L427p Obbicht)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
baone renge (L427p Obbicht),
boine ringe (L427p Obbicht),
erwten ranken:
erte renge (L427p Obbicht)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
keveren:
keveren (L427p Obbicht)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
24224 |
piepen |
piepen:
pīpǝ (L427p Obbicht)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bęnjǝr (L427p Obbicht)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
29954 |
pikhouweel |
bikkel:
beqǝl (L427p Obbicht)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|