32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
rū(u̯)ǝ [mest] (L427p Obbicht)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruuke (L427p Obbicht)
|
ruiken [DC 53 (1978)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L427p Obbicht)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roetenhoas (L427p Obbicht)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rind:
renjt (L427p Obbicht)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoarsel (L427p Obbicht),
horzel (L427p Obbicht)
|
horzel [SGV (1914)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bēstǝ (L427p Obbicht)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
ropsj (L427p Obbicht),
bijna roopsj
ropsj (L427p Obbicht),
WBD
róps (L427p Obbicht)
|
rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (L427p Obbicht)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roew(e) (L427p Obbicht)
|
ruw [SGV (1914)]
III-3-1
|