25023 |
schemering, valavond |
tussen dag en avond:
(t woar al ein bietje grauw).
tösje daag en oavend (L427p Obbicht)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (L427p Obbicht)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
karaf (L427p Obbicht),
karafbier:
karaf bier (L427p Obbicht),
wijnkaraf:
wienkaraf (L427p Obbicht)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32794 |
scherp eggen |
voorwaarts [eggen]:
vø̄rwārts (L427p Obbicht)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
(de koe heeft) īzǝr en (L427p Obbicht)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
17726 |
scherp kijken |
ogen:
uige (L427p Obbicht)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
scherp (L427p Obbicht),
snede:
snee (L427p Obbicht)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34275 |
scheuken |
schuren:
šūrǝ (L427p Obbicht)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpǭl (L427p Obbicht)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
kiem:
kēm (L427p Obbicht),
scheut:
šø̄t (L427p Obbicht),
schot:
šūǝ.t (L427p Obbicht)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|