20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapot˲gǭn (L427p Obbicht),
sterven:
sterve(n) (L427p Obbicht),
sterven (L427p Obbicht)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
aafsterve (L427p Obbicht)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
19308 |
stiekem |
geniepig:
geniepig (L427p Obbicht),
stiekem:
sjtiekem (L427p Obbicht)
|
geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
de wijn proeven:
de wien preuve (L427p Obbicht)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (L427p Obbicht)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtief (L427p Obbicht)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
stief (L427p Obbicht)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijf:
stief (L427p Obbicht)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L427p Obbicht)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L427p Obbicht)
|
stoep [SGV (1914)]
III-3-1
|