19820 |
stoof, voetenwarmer |
voetenstoof:
vootestoof (L427p Obbicht)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stoimboit (L427p Obbicht),
stomboit (L427p Obbicht)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stop (L427p Obbicht)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
stop (L427p Obbicht)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
vot:
vǫt (L427p Obbicht)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppel:
stǫpǝl (L427p Obbicht)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stopǝlǝ (L427p Obbicht),
stǫpǝlǝ(n) (L427p Obbicht),
štǫpǝlǝ (L427p Obbicht)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17901 |
stoten |
stoten:
stoite (L427p Obbicht)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
stōve(n) (L427p Obbicht)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19538 |
straatbezem |
straatbezem:
straotbessem (L427p Obbicht)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|