23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje (L427p Obbicht)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedverdrief (L427p Obbicht)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L427p Obbicht)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
24255 |
tochtig |
retig:
rētex (L427p Obbicht),
rits:
rēts (L427p Obbicht),
tochtig:
tøxtex (L427p Obbicht)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
21380 |
tol betalen |
barriergeld (<fr.) betalen:
breergeljt betāle(n) (L427p Obbicht)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17727 |
tonen |
tonen:
tuine (L427p Obbicht)
|
tonen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
toinbank (L427p Obbicht),
winkelbank:
winkelbank (L427p Obbicht)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
haan (L427p Obbicht)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kirkklok (L427p Obbicht)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossni-jǝ (L427p Obbicht)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|