18277 |
vest |
kamizooltje (<fr.):
kamesölke (L427p Obbicht)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
maststier:
maststīr (L427p Obbicht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
vaars voor vet:
vē̜s vø̄r vɛt (L427p Obbicht),
vetbeest:
vɛtbē̜st (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vɛtbē̜st (L427p Obbicht)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
masten:
mastǝ (L427p Obbicht),
vet maken:
vet maken (L427p Obbicht)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
19523 |
vetpot |
vetpot:
vetpot (L427p Obbicht)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33665 |
vetweide |
koewei:
kōwęi̯ (L427p Obbicht),
vetwei:
vɛtwɛi̯ (L427p Obbicht)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L427p Obbicht)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
’t koffiedrènke (L427p Obbicht)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)]
III-2-3
|
21542 |
vijf frank |
vijf-frankstuk:
vief frang sjtùk (L427p Obbicht)
|
5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|