e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijl vijl: vīl (Obbicht) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver vijver: vīvǝr (Obbicht), wijert: wijǝrt (Obbicht), wīǝrt (Obbicht) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Obbicht) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen het vel aftrekken: ǝt vɛl āftrękǝ (Obbicht), villen: velǝ (Obbicht) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Obbicht), vinne (Obbicht) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vìnje (Obbicht) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingere (Obbicht) vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fikke (Obbicht), tien geboden: de 10 gebao:je (Obbicht) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vis, algemeen vis: vèsj (Obbicht, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: bij sommigen hoort men h aspirée er voor  oas (Obbicht), sprok: WBD  sprók (Obbicht) aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2