21504 |
voorschieten |
voorschieten:
veursjeete (L427p Obbicht)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25471 |
voorschoot |
scholk:
šolk (L427p Obbicht)
|
Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.]
II-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
sjolk (L427p Obbicht)
|
voorschoot [SGV (1914)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
stalluif:
stallø̜i̯f (L427p Obbicht)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteike (L427p Obbicht)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
verschieten:
(de koe heeft/is) vǝršǭtǝ (L427p Obbicht)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34015 |
vooruit |
vooruit:
vørut (L427p Obbicht)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
17673 |
voorvoet |
voorvoet:
veurvoot (L427p Obbicht)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veurzenger (L427p Obbicht)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19712 |
vork |
fourchette:
versjèt (L427p Obbicht)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|