23737 |
wijwaterbakje |
wijwatersvaatje:
wiewatersvaetje (L427p Obbicht)
|
Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23601 |
wijwateremmer |
wijwatersvat:
wiewatersvaat (L427p Obbicht)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
wijwaterskwast:
wiewaterskwas (L427p Obbicht)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23351 |
wijwatervat |
wijwatersvat:
wiewatersvaat (L427p Obbicht)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L427p Obbicht)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L427p Obbicht)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34146 |
wild |
onredig:
ǫnrøi̯ex (L427p Obbicht)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
ein wilj gans (L427p Obbicht)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
r-koe:
ɛr-[koe] (L427p Obbicht),
wilde koe:
welj [koe] (L427p Obbicht)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
34194 |
wilde zucht |
vervleug:
vǝrvlø̄x (L427p Obbicht)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|