32859 |
wilde zuring |
zuurmoes:
zūrmōs (L427p Obbicht)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
teenhout = witse. sikkel voor het kappen van teenhout = witsewaope.
wie (L427p Obbicht)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille(n) (L427p Obbicht)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
weinjt (L427p Obbicht)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
ruw (weer):
#NAME?
rae waer (L427p Obbicht),
winderig (weer):
winjerig (L427p Obbicht)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L427p Obbicht),
weŋkǝlhǭk (L427p Obbicht),
winkelhoak (L427p Obbicht)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (L427p Obbicht),
wintermoren:
wentjǝrmūrǝ (L427p Obbicht)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (L427p Obbicht)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32461 |
wis |
wits:
wets (L427p Obbicht)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
kwispelachtig:
kwispelechtig (L427p Obbicht)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|