17940 |
woest, onachtzaam lopen |
lopen wie een gek:
wie ne gek laupe (L427p Obbicht)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonjer (L427p Obbicht)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze(n) (L427p Obbicht),
wonen:
woonen (L427p Obbicht)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
Opm. bijna woard.
woord (L427p Obbicht)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
aamsbetels:
āmsbęi̯tǝls (L427p Obbicht),
angelsbouten:
aŋǝlsbø̜i̯t (L427p Obbicht)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
20853 |
worst |
worst:
thuis gemaakt na de slacht, boerenmetworst?
woos (L427p Obbicht)
|
worst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
zich krijgen:
zich kriege(n) (L427p Obbicht)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L427p Obbicht)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L427p Obbicht)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
wortelen (mv):
wǫrtǝlǝ (L427p Obbicht)
|
[N 27, 9c]
I-8
|