17826 |
zetten |
zetten:
zètte (L427p Obbicht)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
34311 |
zeug met biggen |
eerste zoog:
ē̜stǝ zōx (L427p Obbicht)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (L427p Obbicht)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L427p Obbicht)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21772 |
zich aanstellen |
zich aanstellen:
zich aanstèlle (L427p Obbicht)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemeuje (L427p Obbicht)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
inbeelje, zich (L427p Obbicht)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
zich vree melken:
(de koe) mølkt zex vrē̜ (L427p Obbicht)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (L427p Obbicht)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (L427p Obbicht)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|