25131 |
druipen van de regen |
druppen:
dröppen (L427p Obbicht),
hê dröpde van de rêgen (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
hê dröpt van de rêgen (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
hij is kletsnat:
hê is kletsjnaat (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
o lijkt op oo
droeventros (L427p Obbicht)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
rondrennen:
rontjrenne (L427p Obbicht)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19274 |
drukte, gedoe |
gedoens:
gedoons (L427p Obbicht)
|
gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
en dröppel (L427p Obbicht)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L427p Obbicht)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
dubbeltje (L427p Obbicht)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L427p Obbicht)
|
Duif [SGV (1914)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L427p Obbicht)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L427p Obbicht)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|