19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
dwêsdriever (L427p Obbicht)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge(n) (L427p Obbicht)
|
nopen [SGV (1914)]
III-1-4
|
20394 |
echtgenoot |
man:
manne (L427p Obbicht),
sleept.
de man (L427p Obbicht)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
de vrouw (L427p Obbicht)
|
vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikkörke (L427p Obbicht),
coeur
enkhoeurke (L427p Obbicht)
|
eekhoorn [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zjweel (L427p Obbicht),
zweel (L427p Obbicht)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (L427p Obbicht)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
schouwen:
šǫu̯ǝ (L427p Obbicht)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (L427p Obbicht),
pachten:
paxtə (L427p Obbicht)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|