32350 |
gierton |
zeikton:
[zeik]ton (L427p Obbicht),
zeikvat:
[zeik]˲vāt (L427p Obbicht)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
klateren:
klatere (L427p Obbicht)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spruits:
sjproets (L427p Obbicht)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
20949 |
gist |
heffe:
hø̜fǝ (L427p Obbicht),
heffen:
ø̜fǝn (L427p Obbicht)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L427p Obbicht)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
gladde draad:
glātǝn drǭt (L427p Obbicht)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glasgordijn (L427p Obbicht),
gordijn:
gordijn (L427p Obbicht)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
glazenkast:
glazenkast (L427p Obbicht)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17853 |
glijden |
kaaien:
keije (L427p Obbicht)
|
glijden [SGV (1914)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
vuurwormpje:
o.
vuurwurmke (L427p Obbicht)
|
glimworm [SGV (1914)]
III-4-2
|