e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaal (zijn), kaal hoofd biljartbal: biljartbal (Obbicht), kletskop: kletsjkop (Obbicht), volle maanskop: volle maonskop (Obbicht) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kø̜̄m (Obbicht) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappelen: krapele (Obbicht), krappele (Obbicht) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaardenbol distel: distel (Obbicht, ... ) kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] I-7, III-4-3
kaarsenpit wiek: week (Obbicht) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaas kaas: kiês (Obbicht) kaas [SGV (1914)] III-2-3
kabouter kabouter: Opm. komt in gesproken taal niet voor.  kabouter (Obbicht) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof kachel: kaxəl (Obbicht), stoof: bijv. kookkachel  stōf (Obbicht) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtluatǝ (Obbicht) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel potlood: pǫtluat (Obbicht) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11