24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kieuw (L427p Obbicht),
kieven:
keeve (L427p Obbicht),
keeven (L427p Obbicht),
ook
keef (L427p Obbicht)
|
kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
keezel (L427p Obbicht)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakkert (L427p Obbicht)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
21701 |
kinderfiets |
kinderfiets:
ene kènjerfits (L427p Obbicht)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
23567 |
kinderkoor |
kinderkoortje:
kènjerkeuuerke (L427p Obbicht)
|
Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23505 |
kindermis |
kindermis:
kènjermès (L427p Obbicht)
|
Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kakstoel (L427p Obbicht)
|
Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiekhoos (L427p Obbicht)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
29843 |
kippen |
hoender:
hōndǝr (L427p Obbicht)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
18142 |
kippenborst |
kippenborst:
kippebors (L427p Obbicht)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|