e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
konkelfoezen (wbd) smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  smoeze (Oirlo) verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)] III-3-1
koof koof: Van Dale: koof (<Fr.), (gew.) 1. vrouwenmuts.  koof (Oirlo) koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kookkachel, fornuis fornuis: fernuus (Oirlo), foͅrnys (Oirlo) fornuis [SGV (1914)] || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)] III-2-1
kookpot brijketel: brei-ketel (Oirlo), brijpot: brei-pot (Oirlo), etenspot: \'t Is niet te vet vandemiddeg, zaej d\'n bo‰r en toe stoond zien vrouw mit \'n druupneus bovven d\'n aetespot  aetespot (Oirlo), kookpot: kookpot (Oirlo), pan: pan (Oirlo), \'t Zo druk hebbe as de pan mit Vastenaovend: het zeer druk hebben Penneke vet: weelderig leven Penneke vet en ketlke waerm make mennegen huushâld aerm  pan (Oirlo), pappot: pap-pot (Oirlo) ketel waarin het eten bereid wordt || kookpan || pan || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kooksel baksel: Alle báksels en browsels zien nie âlt geliek: niet alle werk slaagt evengoed  báksel (Oirlo), eten: ⁄t aete (Oirlo), kooksel: en koksel (Oirlo) de hoeveelheid die in een keer gebakken wordt || kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)] III-2-3
kool, algemeen: een krop kool moes: moes (Oirlo) kool, verzamelnaam I-7
koolmees, mees bijenbeestje: bejenbeisje (Oirlo) mees [SGV (1914)] III-4-1
koolraap koolraap: kool-raap (Oirlo) De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] I-7
kooplustig gat in de hand hebben (ww.): en gat iende hând hebbe (Oirlo) graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)] III-3-1
koopwaar waar: goeie waar (Oirlo), winkelwaar: weenkelwaar (Oirlo) die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede ~) [SGV (1914)] III-3-1