e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maandag voor aswoensdag carnavalsmaandag: carnevalsmaendag (Oirlo) De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)] III-3-2
maandstonde maandstonde: maondstond (Oirlo) Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)] III-3-3
maansverduistering clip aan de maan: clip an de moan (Oirlo) Eclips van de maan [SGV (1914)] III-4-4
maantje op de nagel maantje: mäönke (Oirlo) maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)] III-1-1
maanx maan: moan (Oirlo) maan [SGV (1914)] III-4-4
maat, algemeen maat: en maot (Oirlo) de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)] III-4-4
madeliefje meelzoetje: maelzödje (Oirlo), meibloemetje: mejbluumke (Oirlo) madeliefje || meizoentje III-4-3
mager dun: dun (Oirlo), mager: mager (Oirlo, ... ), schraal: schraol (Oirlo), schrapel: schriëpel (Oirlo) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
mager worden dun worden: dun wörre (Oirlo), er slecht uitzien: den zuut er slecht ūūt (Oirlo), mager worden: mager geworre (Oirlo) Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)] III-1-1
maken maken: maokə (Oirlo) maken [DC 02 (1932)] III-1-4